NH Kerk

Op de bronzen klok in de toren staat:

Salvator heet ick,

de levendychen roep ick,

den Doeden overluy ick,

Goebel Zael het my geghoten int jaer 1535. (1505?)

Goebel Zael was een Amsterdams klokkengieter.
Op de eikenhouten  preekstoel in de kerk staat het jaartal, 1698 en zal naar alle waarschijnlijkheid uit de voorgaande kerk komen, mede door het aangebrachte burchtembleem in de sierrand, is dit aannemelijk.

Op het doophek staat het jaartal 1725.

de PDF achter de link hieronder, over de predikanten, heb ik overgenomen uit het gele boekje over Eenigenburg  van Klaas van Schoneveld , Klaas schreef dit boekje in 1989

De Predikanten

 eerste steen  predikantenlijst
 De eerste steen aan deze kerk,

Gesticht tot een godsdienstig werk

Is gelegd door D Pronk Jzoon

oud 2 jaar 5 maanden

Op den  17 14/08 92

 Predikantenlijst vanaf 1663
links: Schilderij van het kerkje en de huizen ervoor.

geschilderd door Jan Fabius *1820 -†1889.

De eerste foto’s van het orgel en het interieur van de kerk zijn van vóór de restauratie van +/-1990.
Foto linksboven het mooie  Schölgens & v/d Haspel-orgel uit 1876 van de Rotterdamse orgelbouwers (foto van Jan van Venetiën)

Foto rechtsboven: achter het groene gordijntje staat de grote blaasbalg die handmatig moest worden opgepompt om lucht in het orgel te krijgen. In de jaren vijftig/zestig was juffrouw Dam de organiste van de kerk. Vergat de blaasbalgbediende te pompen, dan klonken er bijzondere, wegstervende, valse klanken uit de pijpen van het orgel en moest er weer hard bijgepompt worden. (dit is ook mij wel eens overkomen) (foto 1983 André van Dijk, Veenendaal)

Foto links, de toegangsdeur naar het kerkje met het mooie orgel erboven.(foto 1989 van Alie Stok-Britting, Krommenie)

Foto linksboven, overzicht van het interieur in het knusse zaalkerkje.

Foto rechtsboven, achter het doophek (1725) prijkt de prachtige eikenhouten preekstoel uit 1698.

Foto links, hier hangt nog prominent de mooie koperen gaskroon in het midden van de kerk. Is na de restauratie spoorloos verdwenen, evenals het antieke doopvont dat aan de preekstoel hing.(foto Alie Stok-Britting Krommenie)

Na de restauratie heeft het interieur een totaal andere kleurstelling gekregen. . zie foto’s hieronder
kerkdeur - kopie open deur - kopie
 ogel - kopie kansel - kopie
notabelen - kopie kerkvoogden - kopie
 Gereserveerd voor ‘de Notabelen!’  Rechts van de preekstoel ‘de Kerkvoogden’

Hier hingen ook de collecte zakken in de hoek

aan de muur. Eentje met een lange stok,

de ander was korter. Belletje eraan voor de

in slaap gedommelden!

Begraven worden in de kerk is al heel lang verboden. Het was een vrij onhygiënische  aangelegenheid en uitsluitend voorbestemd voor de gegoede burgerij en hoogwaardigheidsbekleders.

Uit dit gebeuren is ook de uitdrukking ontstaan: ‘Rijke Stinkerds”

kerk E'burg grafsteen 1 kerk E'burg grafsteen 2
kerk E'burg grafsteen bijl duidt op boer, lantman kerk E'burg grafsteen 3
 grafsteen Cleas Maylis 1671 kerk Eenigenburg geheel grafsteen Cleas Maylis 1671 kerk Eenigenburg detail
Diverse mogelijkheden van de betekenis van een bijl op een grafsteen.

  • Beul (al wordt er dan soms ook een hakblok bij afgebeeld)
  • Boer met als nevenberoep timmerman (als boer in de oude tijden was je noodgedwongen van alle markten thuis, maar sommigen hadden een scherper oog voor houtverbindingen dan anderen, waardoor ze vaker als timmerman gevraagd werden)
  • Slager (de bijl is het gildeteken voor slagers, al wordt er dan soms ook een varken bij afgebeeld)
  • Timmerman (de bijl is dan mét passer en winkelhaak het gildeteken  voor timmerman, landmeter o.i.d.)
grafsteen 1 grafsteen 2
grafsteen 3 grafsteen 4
grafsteen 5 grafsteen 6
grafsteen 7
Overgenomen uit: De geschiedenis van begraven en cremeren.

Rijk en Arm                                                                            

In de 17e en 18e eeuw werden  voornamelijk belangrijke inwoners en geestelijken begraven in de grafkelders van kerken. Als het kon zo dicht mogelijk bij het altaar waarvan de heiligheid af zou stralen op de overledenen.  Maar vanwege de hoge kosten lag dat niet voor iedereen binnen handbereik. Rond het altaar lagen vanzelfsprekend de duurste plaatsen. Hoe verder van het altaar verwijderd, hoe lager de tarieven werden. Wie over minder geld beschikte, kon in de kerk een graf huren. Wanneer de huur niet werd verlengd, verviel het graf weer aan de kerk. Dikwijls bleef de grafzerk dan liggen en deze werd dan weer gebruikt door een volgende huurder. Zo zien we op een grafsteen soms twee of drie verschillende familienamen. Mensen met weinig geld kwamen in een gemeenschappelijke grafkelder, ook wel meugveel of slokop genoemd.  Zelfmoordenaars en ongedoopte kinderen werden helemaal op afstand gehouden, zij mochten niet in gewijde grond begraven worden. Armen kregen een achteraf plekje op het kerkhof*, dat was aangelegd rondom de kerk of op de vestingwerken van de stad.
Pas vanaf het begin van de 19de eeuw werd begraven op begraafplaatsen gemeengoed.
Vermogenden konden een eigen graf kopen en een kostbaar grafteken betalen. De eenvoudige man moest het doen met een houten paaltje of kruisje. Menige 19de-eeuwse begraafplaats heeft in dat opzicht heel wat interessants te bieden.

De begraafplaats is in oorsprong verdeeld in drie klassen, te weten huurgraven, eigen graven en zogenaamde klasse voor “onvermogenden”.  De klassen konden ook weer onderverdeeld worden in de beste plaatsen en minder gesitueerde plaatsen en de duur van de grafrust (variërend van eeuwig durend, of 10-50 jaar).
De rijksten werden begraven op de mooiste plekken, meestal langs de hoofdpaden. Een graf dicht bij de kerk had meer status dan een ver verwijderde plaats.

Grafmonumenten en graftekens

De eerder genoemde Franse Code Civil uit 1804 schreef voor dat ieder lijk in een apart graf begraven moest worden en dat het geoorloofd was daarop een teken of een grafmonument te plaatsen. Omdat een grafteken zeer persoonsgebonden kan zijn, is de diversiteit van graftekens groot en varieert de uitwerking tot op de dag van vandaag van heel sober tot rijk gedetailleerd. De graven in kerken zijn veelal afgedekt met vlakke, hardstenen dekplaten met ingehakte opschriften, familiewapens en grafsymboliek. Ook de oudere graven op de begraafplaats rondom of bij de kerken kenden oorspronkelijk overwegend liggende zerken. Deze traditie bepaalde mede het gezicht van de vroeg-negentiende-eeuwse begraafplaatsen met hun overwegend liggende, natuurstenen graftekens, die vaak niet meer dan een sobere afdekking van het graf waren. Door de toenemende individualisering van de maatschappij ontstaat echter ook de wens tot plaatsing van een meer persoonlijk grafmonument*.

Onhygiënisch                                                                          

Door de bevolkingsgroei werd al in de zeventiende eeuw het ruimte gebrek nijpend. Begraven werd er tot dan toe in en rond de kerk, midden in de stad of het dorp. Het begraven in de kerk gebeurde niet altijd zorgvuldig. Geruimd werd er niet, dus de kerken raakten overvol. Door het herhaald oplichten van de stenen verzakte de vloer en sloten niet alle grafstenen even goed meer aan. Het gevolg was dat – afhankelijk van het weer – in de kerken soms een doordringende stank hing. Mede omdat er epidemieën in Nederland heersten, zoals de pest, werd het steeds onhygiënischer in en rond de kerken.

Toen er tegen het einde van de achttiende eeuw meer inzicht kwam in het belang van hygiëne en het gevaar van besmetting gingen er steeds meer stemmen op om het begraven in kerken te verbieden en de begraafplaatsen* buiten de stad te verplaatsen.

In de Franse tijd (1795-1813) werd op grond van de Code Civil* uit 1804 en de Code Pénal* uit 1810 het bergraven in kerken binnen en buiten de bebouwde kom verboden. Willem 1 maakte deze besluiten bij zijn aantreden in 1813 weer ongedaan. In 1829 vaardigde koning Willem 1 wederom een verbod uit op kerkbegrafenissen en moesten gemeentes met meer dan 1000 inwoners hun nieuwe begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aanleggen. Een uitzondering was er voor diegene die al een eigen grafkelder bezaten.

Een bijzonder bericht over een verdwenen boek.

Opgesteld door J Westra en Cees Wagenaar in 1946.